Print
Category: Berichten
Hits: 1290

Wat doet een man als hij weinig heeft met on-lineschaken en geen zin meer heeft om in openingstheorie te kijken, problemen te componeren of eindspelstudies te bestuderen? Hij begint plotseling het mat van K+P+L tegen K-alleen te oefenen! Nu wist ik wel dat er ergens een bijzonder moment in dat mat zit: de K-alleen lijkt te gaan ontsnappen naar de hoek van de andere kleur dan de loper, maar wordt door een mooie manoeuvre van het paard teruggedreven. Laat ik die eens opzoeken, dacht ik bij mezelf, en ik pakte er het mooie boek "Het eindspel 1" van de nooit voltooide serie van Euwe en Donner bij (voor de goede orde: de grote Max Euwe had de serie in eerste instantie gemaakt en Donner was aan een revisie begonnen, maar had deze nooit kunnen afmaken). Mijn oog viel op een blaadje dat voorin het boek zat. Op dat blaadje stond een - evenmin voltooide - analyse van het eindspel dat ik in maart 1976 in Soesterberg speelde tegen een zekere Van Vliet. In die tijd was ik lid van schaakclub Zeist en speelde ik met het vierde team tegen Soesterberg. Het eindspel had ik gewonnen. Maar eerst maar eens hoe het was ontstaan. Zie onderstaande stelling. 

Dat ging soepel, zou je dan zeggen, maar nu heb ik toch twee vragen:

1. Wat had wit beter kunnen doen dan 31. Txe5?
2. Is het pionneneindspel nu werkelijk gewonnen of had wit anders kúnnen spelen?

Volgende week kom ik daarop terug.

Frank Hoogenboom