Afgelopen weekend lijkt de beslissing gevallen in de WK-match in Dubai. Vrijdag wist de wereldkampioen in een 7 uur durend gevecht zijn uitdager te verslaan in een partij die beide spelers tot eer strekt. Het eindspel van T+P+2 pi tegen D voerde hij met engelengeduld naar winst. Ik vroeg me na afloop af of mijn Chéron iets over dit eindspel te melden zou hebben, maar nog voordat ik dat kon uitzoeken, las ik in een mooi artikel op schaaksite.nl dat er tegenwoordig een database is waarin alle eindspelen met maximaal 7 stukken uitgeanalyseerd zijn. Zo werd bekend dat de verdediger er ergens niet in geslaagd was één van de twee nog beschikbare remisezetten te vinden (die op het eerste gezicht beter noch slechter leken dan de zet die hij speelde), terwijl de wereldkampioen even later juist wél één van de twee winnende zetten speelde. Zo ver zijn we dus inmiddels gekomen dat de computer ons ieder moment haarfijn uitlegt wat we eigenlijk hadden moeten doen. 

Hoe anders was dat in de periode dat ik leerde schaken. Ik had mijn kennis van mijn buurman, een erudiet man die in zijn zitkamer een prachtige schaaktafel met ingelegd (nep?)ivoor had staan met steigerende paarden mét ruiters, toren met spitsen en vele kantelen en pionnen als boeren met een helm op. Als ik met hem speelde, rookte hij vaak een sigaartje en af en toe mompelde hij even iets. Het was genoeglijk en uiteindelijk begon ik steeds meer te winnen! In diezelfde tijd speelde ik op school met een klasgenoot. We hadden een echt zakschaakspelletje. Plat. De stukken stonden als figuurtjes op labels die je in de gleufjes tussen de velden kon steken, aldus hun positie vastleggend. In mijn herinnering speelden we vaak partijen met volstrekt gesloten pionnenstructuren (Nimzowitsch zou trots op ons geweest zijn!) die werden beslist door de partij die de loper had die net wél de pionnen van de tegenstander kon aanvallen. Een essentieel inzicht, zo bleek later weer.

Na mijn lagere-schooltijd speelde ik een aantal jaren vrijwel niet meer, maar in 1972, tijdens de WK-match tussen Boris Spasski en Bobby Fischer, pakte ik het weer op. Mijn vader las het dagblad De Tijd en daarin schreef Jan Hein Donner iedere dag mooie verslagen van de partijen. Intussen gaf hij ook commentaar op de partijen, ik meen in het gebouw van het Handelsblad in Amsterdam, alwaar de zetten per telex binnenkwamen. Het was een tijd waarin afgebroken partijen nog aan de orde waren. Dus als er weer eens geen beslissing was gevallen, kon Donner zich er - met steun van zijn toehoorders - aan zetten om te bepalen wie er het beste stond. Niet zelden zat hij er naast, en hij was - uiteraard - niet de enige. De match had een spectaculair verloop met een uitdager die torenhoog favoriet was, maar eerst op achterstand kwam door de eerste partij te verliezen en voor de tweede niet te komen opdagen (iets met camera's of zo die hij overal veronderstelde, ja, hij was zijn tijd ver vooruit!) om daarna keihard terug te slaan en de vertegenwoordiger van de communistische Sovjet-Unie verpletterend te verslaan! Met al die spanning en sensatie kon het natuurlijk niet uitblijven of het schaakvirus kreeg me weer te pakken. Mijn oudere broer deed overigens vrolijk mee maar heeft het edele spel daarna, voorzover ik weet, nooit meer gespeeld. Het kan verkeren.

Wat een rust trouwens, toendertijd, in vergelijking met al die sites die tegenwoordig meningen over de partijen live onze ether in slingeren, terwijl allerlei onbekenden ertussendoor allerlei klinkklare onzin op de chat gooien die bijna noodzakelijkerwijs níets maar dan ook helemaal níets met de gang van zaken op het bord of in de schaakwereld te maken heeft. Ja, daar word ik wel wat melancholisch van. En van het feit dat ik mijn clubgenoten niet aan het bord kan treffen op dit moment. Maar dat zou ik wél weer graag zien veranderen. Ik ga maar eens zo'n stokoude partij van mezelf opzoeken. Er is zoveel veranderd sindsdien... Blijf gezond en let op een beetje op elkaar! Tot gauw.

Frank Hoogenboom